Inhoudelijk - FAQ Interreg VI

Vind je in deze FAQ-lijst niet de antwoorden die je zoekt, kijk dan zeker naar de verschillende gidsen en leidraden (Interreg VI) op deze website, benader één van onze projectadviseurs, of stuur een mail naar info@grensregio.eu.


Inhoudelijk

  • Wat is het verschil tussen ‘uitrol’ en ‘demonstratie’?

    Demonstraties of pilots vormen de brug tussen het afronden van een onderzoek en de grootschalige uitrol (of implementatie) van een innovatie. Zij bieden de mogelijkheid om innovaties te testen in uiteenlopende contexten. Een belangrijk kenmerk van demonstraties/ pilots is dat deze toegankelijk dienen te zijn en een duidelijke demonstratiewaarde hebben. Per locatie moet de toegevoegde waarde van de demonstratie of pilot worden onderbouwd. Grootschalige uitrol of implementatie van een innovatie is niet haalbaar gezien de beperkte middelen die het programma ter beschikking heeft. Zodoende is dit niet subsidiabel binnen Interreg Vlaanderen-Nederland.

  • Bij prioriteiten A en B is vaak enkel demonstratie mogelijk, en geen uitrol. Hoe staan we daar tegenover in SD A2 en prioriteit C, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van opleidingen?

    In de teksten bij SD A2 en prioriteit C staat niets over het ontwikkelen dan wel uitvoeren van opleidingsinitiatieven. Bij de Interreg V-projecten in as 4 zie je vaak een combinatie van ontwikkeling (1e deel project) en uitvoering/bijsturing/evaluatie van opleidingen (2e deel project). Een goede balans tussen deze twee delen is van belang. Bijvoorbeeld: een projectvoorstel waarbij in de eerste 6 maanden een opleidingsmodule met een korte looptijd (bv. 3 maanden) zou worden ontwikkeld, met in de rest van de projectperiode enkel uitvoering van deze opleiding, is niet wenselijk. 

    Eerder ‘reguliere’ kosten van opleiders, faciliteiten, etc. zijn dus subsidiabel, maar moeten in verhouding staan tot de kosten voor (door)ontwikkeling van de opleiding. Dit moet per project worden bekeken. Vergoedingen voor de tijd die deelnemers aan opleidingstrajecten investeren zijn uitdrukkelijk niet subsidiabel. 

  • Bij Specifieke Doelstelling (SD) A1 staan ‘grensoverschrijdend complementair’ en ‘grensoverschrijdende aantrekkingskracht’ als sleutelwoorden. Wat wordt hiermee bedoeld?

    Moet het aantrekkelijk zijn voor partijen langs de andere kant van de grens?  

    Inderdaad, de onderzoeksinfrastructuur moet ook aantrekkelijk zijn voor/ en zal gebruikt worden door bedrijven of onderzoeksinstellingen aan de andere kant van de grens. Het zou kunnen worden aangetoond door: 

    • allereerst het gegeven dat die infrastructuur niet al bestaat aan de andere kant van de grens (of tenminste niet zo nabij als de nieuwe infrastructuur) 
    • verder het gegeven dat er vraag naar is/lijkt (kan worden aangetoond op tal van manieren, met cijfers voor wat betreft het aantal bedrijven die actief zijn in de niche waar de infrastructuur op inspeelt, eventueel met verklaringen van die bedrijven, of gewoon door tekst die dat logisch/aannemelijk maakt 
    • door betrokkenheid (bij de invulling van de onderzoeksfaciliteit, dus het bepalen van welke machines er allemaal moeten komen) van een klankbordgroep, met bedrijven van beide kanten van de grens 
    • … 
  • ​Wat voor onderzoeksinfrastructuur past onder Specifieke Doelstelling (SD) A1?

    Er is geen definitie voor onderzoeksinfrastructuur opgenomen in het IP. Uit de omschrijving van de SD blijkt het belang van de marktgerichtheid ervan. De onderzoeksinfrastructuur moet (mede) toegankelijk zijn voor het bedrijfsleven. Ook moet de onderzoeksinfrastructuur grensoverschrijdende meerwaarde hebben door complementaire infrastructuur of infrastructuur met een grensoverschrijdende aantrekkingskracht in te richten. Een laatste belangrijk punt is dat deze ten dienste moet staan van het soort innovatie dat het programma wilt ondersteunen, dus gericht op maatschappelijke noden en passend binnen TRL-niveau’s 4-8 (toegepast onderzoek). 

  • Bij de Specifieke Doelstellingen van Prioriteit B worden 'bovenwettelijke technologieën’ en ‘vernieuwende organisatie’​ vermeld. Wat wordt hiermee bedoeld?

    Met bovenwettelijke technologieën wordt bedoeld: technieken die niet door de wet verplicht worden gesteld. We gaan niet subsidiëren wat mensen/bedrijven wettelijk verplicht moeten laten installeren.  

    Met vernieuwende organisatie van bestaande instrumenten wordt de mogelijkheid geboden dat groene demonstratieprojecten zich niet per se hoeven focussen op innovatieve energie-efficiëntie technieken, maar dat ze ook bestaande technieken kunnen installeren als de manier waarop (de "organisatie") vernieuwend is. Dus bijvoorbeeld met een esco of iets dergelijks. De achtergrond bij dat laatste is het gegeven dat uit de impactevaluatie voor Interreg V bleek dat we voor de demonstratieprojecten eigenlijk te ver zijn gegaan met onze technologisch-innovatieve focus en er te weinig oog voor hadden dat klimaat en milieu er soms beter bij zijn geholpen dat bestaande technieken beter/slimmer worden ingezet. Zie ook de tekst hierover in het laatste hoofdstuk van de Gebiedsanalyse ("lessen uit het verleden"). 

  • Er wordt regelmatig melding gemaakt van het benutten van ‘koppelkansen’, waarbij er dan staat ‘Het programma heeft bijzondere aandacht voor projecten waarin synergie tussen sectoren wordt gerealiseerd’. Wat betekent dit?

    De koppelkansen wijzen erop dat water, energie, mobiliteit, lucht, … soms niet los van elkaar gezien kunnen worden. De sectoren waarvan hier sprake gaat niet zozeer om economische sectoren, maar eerder als ‘beleidssectoren’ (of andere domeinen van het ‘klimaat-verhaal’ waarop de overheid mogelijk niet actief is). 

  • Mag studiewerk onderdeel zijn van een demonstratieproject, bv. wanneer het gaat om studiewerk om na te gaan of de beproefde technieken ook elders kunnen worden ingezet.

    Ja, studies kunnen onderdeel zijn van een demonstratieproject. Dit kan gaan om zowel een voorbereidende technische studie voor de demonstratie-investering in het project, als om analyses naar de effecten van de investering, als om studies naar de overdraagbaarheid van de toepaste oplossing naar andere situaties. Een analyse van de effecten van de investering en de verspreiding ervan in bv. rapportvorm heeft zeker een meerwaarde. In verband met studies naar de overdraagbaarheid is het belangrijk voor ogen te houden dat we van projecten verwachten dat de gesubsidieerde demonstraties sowieso toepasbaar moeten zijn in andere situaties. Anders is er geen echte demonstratiewaarde zoals we die in het IP bedoelen. 

    Een aandachtspunt voor het opnemen van studies ivm de overdraagbaarheid:  

    • de scope van dit studiewerk moet in de projectaanvraag zo concreet mogelijk worden omschreven, zodat er tijdens de uitvoering niet gelijk welke externe studie richting niet expliciet in de projectaanvraag genoemde locaties onder kan worden geschoven. 
    • Het moet in de eerste plaats gaan om de overdraagbaarheid naar andere situaties, die ook in het programmagebied kunnen voorkomen.  

    Ook verwachten we dat er in een demonstratieproject meer gebeurt dan louter studiewerk. Er moet sprake zijn van activiteiten met een directe demonstratiewaarde (bv. fysieke investering). 

    Een aandachtspunt voor de value-for-money beoordeling is dat dergelijke studies niet per se extern zouden moeten worden uitgevoerd. Soms kunnen de medewerkers van de betrokken projectpartners zelf goed geplaatst zijn. Maar dit is ad hoc te bekijken, onder andere op basis van het soort demonstratie en het soort studie/analyse die wordt beoogd. 

    Ook wordt het realiteitsgehalte van de projectplanning beoordeeld. Mogelijk is het niet haalbaar om binnen een projectperiode van 3 jaar veel studies voor en/of na de investering uit te voeren, in combinatie met de investering zelf. 

    Als er voorbereidende studies nodig zijn om na te gaan òf de demonstratie überhaupt haalbaar is, dan is er het risico dat het “demonstratieproject” uiteindelijk geen feitelijke (tastbare) demonstratie oplevert (binnen de projectperiode). Projecten met dit risico zijn niet bij voorbaat kansloos maar zullen doorgaans minder scoren op de criteria, aangezien er onzekerheid is of de kern van het project wel zal kunnen worden uitgevoerd. 

    Tot slot kunnen we ook aangeven dat demonstraties die bij de projectgoedkeuring klaar staan voor uitvoering en geen voorafgaand studiewerk behoeven, ook zeker welkom zijn.